zaterdag 7 juli 2007

Grote Poezen



GISTEREN ZAG IK WEER EEN grote kat. Ik weet niet hoe ze heten, men noemt ze “tigri” of “gevlekt wild” en gevlekt was hij. Maar deskundigen zeggen dat tijgers niet in ons bos zitten. En zoals altijd vluchtte hij voor mij. Dat verhaal dat ze mensen aanvallen geloof ik niet. Iedereen die het me navertelde was niet aangevallen. Alle beesten vluchten weg voor de mens, uitgezonderd de muskiet.

Maar een beest kan op verschillende manieren wegvluchten. Een konkoni vlucht zoals het hoort: gillend en onbeheerst. Een slang knijpt er stilletjes tussen uit. Een aap stelt zich geweldig aan, maar demonstreert daarbij vooral zijn angst. Alleen een kat behoedt onder alle omstandigheden zijn waardigheid. Ik geef twee voorbeelden.

Het ene voorbeeld was die kat die we onderweg op een grote steen zagen zitten, een kilometer of zes stroomopwaarts van Tumaiipa. We voeren langzaam dichterbij om hem eens goed te bekijken. Al die tijd keek de kat ons aan, met een blik die niet anders dan hautain genoemd kan worden. Ik weet het, men mag dieren geen menselijke gevoelens toedichten, maar zijn lichaamstaal demonstreerde duidelijk: “Ik ben niet bang voor een uitgeholde boomstam vol kwetterende apen, stel je voor.” Hautain, in één woord. Maar toen we te dicht bij kwamen, ging hij toch maar weg – maar wel in stijl. Hij knipperde sloom met de oogleden, onderdrukte een geeuw, likte even aan zijn vingertoppen en schreed heen, zonder om te kijken. Met dat alles maakte hij duidelijk: “Verbeeld je maar niet dat ik voor jullie op de loop ga. Ik had al lang voor jullie komst besloten nu te vertrekken.”

HET ANDERE VOORBEELD WAS op het pad naar de kostgronden tegenover Begoon. Ik liep daar in de vroege morgenschemering naar de rivier om te gaan baden. Ik zag een vormeloze hoop op het pad liggen. In het halfdonker dacht ik eerst aan een paar bundels rijst onder een lap, en vroeg me af welke vrouw al zo vroeg de rivier was overgestoken. Dichterbij gekomen vond ik het een erg mooie lap. Geelbruin gevlekt: het leek zo’n lap stof waar men tijgerslips en spannende jurkjes van naait – en toen ik er vlak bij stond, leek iets er onder te bewegen. Twijfelend zei ik: “kssst?” Toen kwam er een poezenhoofd onder uit tevoorschijn, en dat knipperde slaperig met de ogen. De lap tijgerslipjesstof was dus echt. Hij schrok, maar probeerde dat niet te laten merken. Dus koninklijk, zonder zich te haasten, schreed hij het bos in. Twee schoonheidsfoutjes: hij kon niet nalaten toch nog even om te kijken, en hij hield de staart tussen de poten, net als een klein poesje dat opgesloten in de hoek van de kamer heeft gepoept en weet dat dat niet mag. Maar die schoonheidsfoutjes vergeef ik hem: als ik op een kwade morgen mijn ogen open doe en ik zie een levensgrote aap met een baard naast mijn bed staan, dan ga ik gillen. Deze kat dacht vooreerst aan zijn waardigheid.

Katten hebben een uitgebreide lichaamstaal, net als honden en apen. Van honden en apen begrijp ik dat: dat zijn sociaal levende dieren. Van huiskatten begrijp ik het ook: ruim honderd generaties zijn die voor hun dagelijks schoteltje melk afhankelijk van een goede communicatie met hun baasjes. Maar wilde katten leven solitair. Een prooidier tracht te imponeren. Maar wie denkt een kat, veilig bovenaan de voedselpiramide, te moeten imponeren? En waarom dan niet met blazen, grommen zoals een hond? Welke vijand raakt nu geïmponeerd door een slome knipoog? Ik zoek al jaren naar een bioloog die me dit kan uitleggen.

1 opmerking:

Karel zei

Ik ben blij hier in België weer iets van je te horen Menno. Een jaar of 20 na je voor het laatst gezein te hebben.

Karel De Weerdt