zondag 24 februari 2008

Tjentjen


ALS HET WATER IN de rivier hoog staat, dan is er geen vis. Of preciezer: de vis zit dan boven de ondergelopen oevers en knabbelt aan alles waar ze anders niet bij kan en heeft geen belangstelling voor vishaakjes.
Als het water in de rivier laag staat, dan is er geen vis. Misschien is die er wel, maar in het ondiepe, lauwe water zit nauwelijks zuurstof en de vis schuilt in de diepe poelen, sloom en zonder belangstelling voor vishaakjes.
Maar een paar dagen per jaar is er volop vis - veel te veel vis zelfs, en dat is nu: als de waterstand daalt en de maan iets overvol is. De jogu-visjes zijn dan allemaal hoogzwanger, de vrouwtjes tenminste. Met een dikke buik zwemmen ze traag. Ze zijn dus een gemakkelijke prooi voor de piranha’s. Dat weten ze en ze zijn erg zenuwachtig. De hele nacht door hoor je plop, plop. Dat zijn allemaal djogu-visjes die uit de rivier opspringen, een noodsprong voor als de piranha’s te dicht bij komen. En als je met je kapmes tegen een tak die in het water hangt, dan schrikken ze en hoor je plopplopplopplopplop - vooral 's nachts bij iets overvolle maan. Waarom niet overdag en waarom niet in het donker weet ik niet: misschien zien ze overdag de piranha’s van verre aankomen en valt er in het donker niet te jagen - ik raad maar wat.
Piranha’s zijn vrij grote vissen, hoog vooral: tien, twintig centimeter van buik tot rug. Djogu-visjes zijn platter: twee centimeter. En in de nacht zijn ze graag in ondiep water: boven zandbanken die nog net niet droogvallen, want daar kunnen de piranha’s niet komen.
Maar wij wel.

Gisteren was de ideale nacht voor tjentjen vissen: twee dagen na volle maan, alle vissen zwanger en de zandbank boven Hatikee twintig centimeter onder water. Azor heeft de ideale boot (plat, niet te groot), ik heb de ideale motor (niet te groot), dus de neefjes van Azor kwamen bij me om te gaan tjentjen. De truc is simpel: vol gas over de zandbank rauzen. De motor maakt onder water een rot lawaai, alle vissen schrikken en springen op. Vissen springen altijd naar het licht toe. De boot in, dus. Na twee of drie keer over de zandbank rauzen ligt de boot vol vis.

VANMORGEN HAD IK EEN probleem. De jongetjes hadden vannacht drie emmers vol vis meegenomen, en ik had Buurvrouw vanmorgen een vierde emmer gegeven - ik had nog drie emmers vis over en die begon ik schoon te maken. Tegen negen uur begon de zon te schijnen, ik had pas tachtig visjes ontschubt en opengesneden en in het zout gelegd en de rest begon al verdacht te ruiken. Ik veranderde daarom van strategie: ik sneed alleen nog maar de vissenbuiken open, haalde de eieren er uit en gooide de rest in de rivier. Dat schoot beter op. En vanmiddag at ik cassavebrood met een pond visseneitjes.

Een pond visseneitjes: ik heb ze niet geteld maar het moeten er miljoenen geweest zijn. Een miljoen visseneitjes, ik denk dan aan een miljoen vissen minder, volgend jaar: drie maanden voedsel voor de hele stam. Een bioloog legde me uit dat de beperkende factor voor de visstand vermoedelijk voedselgebrek of predatie is, niet onvoldoende jonge vis. Er is geen onderzoek naar gedaan, niemand weet het nog. Wel merken we dat er steeds minder vis in de rivier zit, maar dat is het leuke van milieuoverwegingen: zolang niet bewezen is dat we er een puinhoop van maken, kunnen we onze gang gaan.

Een maaltijd van een miljoen visseneitjes, ik kan het iedereen aanraden.

1 opmerking:

Anoniem zei

Meneer Marrenga, heb u een boek geschreven dan wil ik het graag hebben? Of wilt u het nog maken?
M.v.g.
R. Louws