zondag 25 november 2007

Jonge Starters



SOMS KOMEN DE JONGENS VAN rond de vijftien in mijn werkplaats en blijven dan urenlang hangen. Ze zeggen dat ze komen leren: monteurswerk, Engels, gitaar spelen. Maar allemaal heel concreet. Reggae-basgitaar. Wel, dat kan iedereen al. Het Engels van de dvd’s: Freeze you fucking niggah or Ah’ll plug yah. Hen verwijs ik door naar de Peace Corps meisjes want zij dragen de Amerikaanse cultuur uit. En de interesse in monteren betreft het slopen van een cassetterecorder of het maken van een vogelkooi. Het aandraaimoment van kopbouten interesseert hen geen moer.

Dan probeer ik wel eens een pedantogogisch gesprek. Wat wil je worden, als je later groot bent? Dan blijken er geen dromen te zijn. Geen bushpiloot, geen commando. Geen monteur, geen popgitarist. In de twintig, dertig pedantogogische gesprekken die ik in de loop der jaren probeerde, trof ik maar twee dromers: een aspirant-dokter en een aspirant-pornoster, beide dromen kwamen overigens niet uit maar dat hoort bij dromen.

In Saamaka zijn geen toekomstdromen. Wel toekomstverwachtingen, en die zijn verrassend realistisch. Misschien hangt dat wel samen. Het leven van een jongen in Saamaka is overzichtelijk. Het begint met rondzwerven met de horde leeftijdsgenootjes: de dagelijkse ronde met de katapult langs alle vrucht- en vogeldragende bomen binnen een kilometer of twee, vissen, baden en eten. Met het rijpen der jaren blijft het programma hetzelfde, al verschuiven de accenten een beetje. De hordes worden kleiner: pubers zwerven rond in groepjes van twee. Het geweer verdringt geleidelijk de katapult. Baden wordt vervangen door kijken hoe de meisjes baden.

Er zijn kleine verschillen. Sommige jongens treffen een oude moeder, eentje die zeventig is tegen de tijd dat hij opgroeit. Daar heb je niet veel meer aan. Zulke jongens moeten naar de stad om geld te verdienen. Gelukkiger geboren jongens hoeven dat niet: hun moeder is pas in de dertig en kan nog uitstekend voor hen zorgen. Maar zij gaan meestal toch ook een paar jaar naar de stad want daar gebeurt wel eens wat. Maar of ze voor werk of voor avontuur naar de stad gaan, dat maakt niet zo veel uit. De meesten leren achter een kruiwagen met cement lopen en niet veel meer.

IK HOOR DE MOEDERS WEL EENS klagen over de jeugd van tegenwoordig. Niets kunnen ze meer: geen boot bouwen, geen dak dekken. Ik antwoord dan dat het hun eigen schuld is.
“Ja, inderdaad. Gisteren zag ik hoe u de hele ochtend aan de rivier was, samen met uw dochter, de afwas en de was. Uw zoon zat op de oever, hij keek toe. Toen u klaar was meldde hij dat hij honger had. Toen ging u houthakken en eten koken. Toen het eten klaar was kwam hij aanslenteren. Mijn moeder zou dat niet gepikt hebben, niet meer toen ik zo oud was als hij. ‘Heb je honger, ga dan werken’, zou ze gezegd hebben - als ze niet de rijstpan naar mijn hoofd gegooid zou hebben.”
“Kee,” antwoorden de moeders dan, over zo veel harteloosheid.

Maar dat was niet het doel van mijn verhaal, te klagen over een harteloze moeder: ik probeerde uit te leggen dat ik voor mijzelf heb leren zorgen omdat mijn ouders dat stimuleerden. Maar dat komt helemaal niet over. Een goede moeder gaat gekleed in grauwe vodden, haar dochters in een tot op de draad versleten onderbroek, beiden werken zich te pletter tot ze zeventig zijn opdat de zoon in opzichtige nieuwe kleren niets hoeft te doen tot hij dertig of veertig is. Dan pas wordt het tijd om na te denken over de toekomst. De jonge starters die in Saamaka een bedrijf ambiëren zijn veertigers, vijftigers.

Geen opmerkingen: