zondag 15 juli 2007

Zonder Peddel



WE VOEREN NAAR ATJONI, en even voorbij Pamboko stopte de motor. Ik hoorde het al aankomen want buitenboordmotoren staan meestal veel te rijk afgesteld. De motor ging ineens een stuk soepeler draaien en twintig of dertig seconden later hield hij ermee op. Dat kan niet missen, benzine op.

Feini, onze schipper, trok nog een paar maal aan het startkoord, maar niet met overgave. “Als ik twee liter meer had gehad, dan hadden we het gehaald”, zei hij. Hij wist dus bliksemsgoed dat hij te weinig benzine had meegenomen, dat getrek aan het startkoord diende alleen maar om de passagiers te tonen dat hij van goede wil was.

Ach, het was niet de eerste keer dat ik motorpech meemaakte. In Paramaribo zat ik eens in zo’n busje dat onderweg kapot ging. Een tandwiel in de versnellingsbak brak en het busje kon onmogelijk verder. Toen scholden alle passagiers. “Jongu, die gierige koelieman heeft zijn spullen niet in orde maar hij vraagt wel veel geld”, wist een relaxte jongeman met oordopjes vol Yellow Man. “Nu mis ik een belangrijke vergadering”, deelde een duur uitziende meneer mede en een taaante zou nu de jaardag van haar kleinkind missen mijn guuuunst. Mensen die elkaar anders nooit zouden aanspreken hielden hele discussies, hoewel ze het gloeiend eens waren. Gelijk kankeren, daar in Paramaribo. Maar hier in Saamaka gaat dat toch anders.

De korjaal was inmiddels dwars op het laatste restje snelheid gaan liggen, en dreef langzaam naar de stroomdraad toe – dat doet drijfhout ook altijd. En alle passagiers bleven rustig. Alleen het baby’tje achter ons werd wakker toen de motor stopte en begon te dreinen. Maar toen werd een tepel in zijn dreinopening gepropt en plop; het hield gelijk op.

WEL, WE DREVEN DE GOEDE kant uit. Atjoni was nog drie kilometer stroomafwaarts, met deze sterke stroom zou het nog drie kwartier duren. De gesubsidieerde NVB-vrachtwagen zouden we missen – het zij zo. Ik maakte me meer zorgen dat we wellicht Atjoni voorbijdrijven, want de stroomdraad loopt niet langs de landingsplaats. Drijven we Atjoni voorbij, dan drijven we helemaal langs de overkant van Pokigoon, en dan nog een uur tot we in de grote stroomversnellingen van Apesina zouden verongelukken. We konden niets doen, want er was geen peddel aan boord.

“Feini neemt nooit een peddel mee”, zei een andere passagier. Die had blijkbaar aan hetzelfde gedacht. Feini, relaxed achterin de boot, glimlachte terug. Natuurlijk niet, jonge kerels nemen nooit peddels mee. Alleen oude mannen doen dat, zij die zijn opgegroeid toen er nog geen motoren waren en die nooit op hun motoren hebben leren vertrouwen. Feini vertrouwt zijn motor wel, neemt dus nooit een peddel mee en terecht – er is immers ook nu niets met de motor mis. Alleen is de benzine op. Maar dat soort dingen gebeuren nu eenmaal als je niet genoeg benzine meeneemt, dat is het noodlot, daar kan niemand toch wat aan doen.
“De boten van Abenasitonu zijn al voorbij, en die van Gujaba ook”, zegt Feini. “Misschien komt er nog een boot van Pikilio, dan kunnen we wat benzine lenen.” Dat is een goed plan – er is geen beter, want we kunnen niets anders doen dan wachten tot we Atjoni voorbijdrijven.

En inderdaad, er komt ons een boot achterop. We krijgen wat benzine, en als we op Atjoni aankomen zijn er nog wagens, al is de gesubsidieerde NVB vrachtwagen inderdaad al weg.

Een paar weken later ben ik weer als passagier in Feini’s boot.
“Heb je een peddel bij je?” vraag ik.
“Nee”, antwoordt Feini verbaasd om deze rare vraag. “Waarom?”

Geen opmerkingen: